Haarkleur en kleurvererving bij IJslanders

CELBIOLOGIE

Ieder levend wezen bestaat uit één of meer cellen. Zo'n cel bestaat uit diverse onderdelen met mysterieuze namen als mitochondrion, endoplasmatisch reticulum en Golgi-apparaat, die het mini-fabriekje (want dat is een cel eigenlijk) van energie voorzien of in staat stellen zijn specifieke functie uit te voeren. Eén van de celonderdelen is de kern, en dat is waar het hier om draait: de kern bevat namelijk het DNA (desoxyribonucleic acid), het erfelijk materiaal. DNA bestaat uit hele lange, spiraalvormige slierten van moleculen. De volgorde waarin de moleculen gerangschikt zijn vormen als het ware het programma voor alle lichaamsfuncties en eigenschappen.

Cellen gaan niet een levenlang mee; ze moeten regelmatig vervangen worden. Cellen beschikken dan ook over het vermogen om zich te vermenigvuldigen door zich in tweeën te delen. Bij die deling, de zogenaamde mitose, wordt ook het DNA verdeeld. Voorafgaand aan de celdeling worden de lange DNA-slierten om speciale bolvormige eiwitten gewikkeld. Dit kralensnoer wordt door weer andere eiwitten in lussen opgenomen. Vervolgens spiraliseert dit koord met lussen zichzelf totdat uiteindelijk een mooie, compacte draad overblijft, die chromatide wordt genoemd.

Als je iets in tweeën deelt krijgt ieder de helft, en dat is niet de bedoeling van een celdeling; beide dochter cellen moeten natuurlijk wel een volwaardig bestaan kunnen leiden. Dus worden, nog vóór de celdeling, de chromatiden gekopieerd. De twee chromatiden die uit elke chromatide zijn gemaakt blijven parallel aan elkaar liggen, en zijn op één plaats (het centromeer) aan elkaar verbonden; zo ontstaat een soort X-vorm, die chromosoom genoemd wordt.

Hoeveel chromosomen een dier heeft, is afhankelijk van de soort waartoe hij behoort. Een paard bijvoorbeeld heeft er 64. Of beter gezegd: het paard heeft er 2 x 32, want van elk te onderscheiden chromosoom bevat een cel twee exemplaren die weliswaar niet helemaal identiek zijn, maar die qua structuur wel met elkaar overeenkomen, en samen een paar vormen. Een cel die paren chromosomen bevat, noemt men diploïd. Twee chromosomen die een paar vormen noemt men elkaars homologen.

Wanneer de cel zich dan daadwerkelijk gaat delen, rangschikken de chromosomen zich in lengterichting in rij in het midden van de cel. Vanuit de linker- en rechterzijde van kern groeit vervolgens vanuit lichaampjes die centriolen heten, een zogenaamde spoeldraad naar het centromeer van elk chromosoom. De spoeldraden proberen vervolgens allebei het chromosoom naar zich toe te trekken, met als gevolg dat het uit elkaar gerukt wordt en aan elke spoeldraad slechts één chromatide blijft hangen. En dat is genoeg voor elk van beide dochtercellen om een eigen leven te gaan leiden.

« vorige | volgende »