De zoötechnische aspecten van loopstallen voor paarden

1.4 Diergezondheid in loopstallen

De loopstal verschilt in een aantal opzichten van individuele huisvesting. Deze verschillen zouden best eens een rol kunnen spelen in het vóórkomen (en voorkómen!) van een aantal gezondheidsproblemen.

1.4.1 De verschillen...

Strooiselhygiëne - In tegenstelling tot boxen en standen zijn loopstallen vaak potstallen. Dat betekent dat paarden in loopstallen op viezer, vochtiger strooisel leven.

Contact - In een loopstal hebben paarden meer sociaal contact met soortgenoten dan in een individueel huisvestingssysteem, maar ook meer lichamelijk contact. En omdat ze hun leefruimte delen komen de dieren meer in aanraking met de uitscheidingsproducten van hun groepsgenoten.

Beweging - In verhouding tot paarden in boxen en standen hebben paarden in een loopstal meer en regelmatigere lichaamsbeweging.

Frisse lucht - In een open loopstal heerst door aanwezigheid van een open front een fris klimaat, en de dieren kunnen naar believen de buitenlucht inlopen; ze beschikken immers over een uitloop. Natuurlijk kan ook in een gesloten loopstal en een stal met binnenboxen een fris klimaat heersen, maar dan moet er wel een goed werkend ventilatiesysteem zijn.

1.4.2 ...en hun rol in de diergezondheid

Maagdarmworminfecties - In het maagdarmkanaal van het paard zijn vaak grote aantallen parasieten aanwezig. Een ernstige parasitaire infectie kan, met name bij jonge paarden, tot ziekte leiden, en soms zelfs tot sterfte (Eysker 1989). Een maagdarmworminfectie begint meestal met de orale opname van infectieuze larven. Deze ontwikkelen zich uit eieren, die geproduceerd worden door de volwassen wormen in het maagdarmkanaal. Het paard scheidt deze eieren uit met de mest. Uit de eieren ontwikkelen zich weer infectieuze larven; andere paarden kunnen door contact met de mest geïnfecteerd raken, maar het paard kan zichzelf ook herbesmetten met zijn eigen mest (Eysker 1989).
De bestrijding van maagdarmwormen valt in drieën uiteen (Eysker 1989). Ten eerste moeten er, om (her)infectie te beperken, op stal hygiënische maatregelen getroffen worden, zoals het regelmatig (liefst dagelijks) weghalen van mest. In loopstallen wordt aan deze voorwaarde niet voldaan omdat het meestal potstallen zijn. In de loop van de stalperiode kan dus een flinke voorraad wormeieren onstaan. Daar komt bij dat het broeiende stro-mestpakket een gunstig klimaat vormt voor de ontwikkeling van wormeieren tot infectieuze larven (Pirkelmann, Schäfer en Schulz 1976); de potstal lijkt in het voordeel van de parasiet te werken. Ten tweede moet er, ook om (her)infectie te voorkomen, een goede beweidingsstrategie gevoerd worden. Ten derde kan er gebruik worden gemaakt van ontwormingsmiddelen om bestaande infecties de kop in te drukken. Als de eerste twee maatregelen strikt in acht genomen worden is het in principe niet nodig de paarden vaak te ontwormen.

Diarree - Diarree komt bij paarden redelijk frequent voor. Belangrijke oorzaken zijn maagdarmworm- en Salmonella-infecties; deze komen vaak samen bij één paard voor. Beide infecties kunnen via de mest op andere paarden worden overgedragen (Aandoeningen van het digestie-apparaat 1987). In een loopstal hebben de paarden veel contact met elkaars mest, dus de kans dat een geïnfecteerd dier zijn groepsgenoten besmet is zeker aanwezig. Bij jonge veulens kunnen E. coli-infecties, rota- of andere virusinfecties, cryptosporidiën of byloïdes westeri (een worm) diarree veroorzaken (Aandoeningen van het digestie-apparaat 1987). Mogelijk loopt de infectiedruk van deze kiemen in een potstal hoger op dan in een “gewone” veulenstal; niet alleen eieren en larven van maagdarmwormen, maar ook pathogene darmbacteriën en andere ziekteverwekkende micro-organismen kunnen goed overleven in een potstal (Pirkelmann, Schäfer en Schulz 1976; Clarke 1987).
Naast infectieuze oorzaken voor diarree zijn er nog een aantal niet-infectieuze, onder andere een afwijkend rantsoen (Aandoeningen van het digestie-apparaat 1987).

Koliek - Met het begrip "koliek" worden alle symptomen die het gevolg zijn van pijn in de buikholte samengevat. Er zijn vele oorzaken voor koliek; het meest voorkomend zijn echter krampkoliek en obstipaties van de dikke darm (Aandoeningen van het digestie-apparaat 1987). Krampkoliek wordt waarschijnlijk veroorzaakt door sterke afkoeling van het dier (regen, kou, na sterk zweten), het opnemen van bevroren voer of ijskoud water, of het snel opnemen van voer tijdens een pauze bij zwaar werk. Het eten van stro, slecht kauwen (kiesproblemen!) en te weinig of te onregelmatige lichaamsbeweging spelen een rol bij het ontstaan van dikke darmobstipaties (Aandoeningen van het digestie-apparaat 1987).
In een loopstal geven de paarden zichzelf de hele dag beweging. Dit zou een positief effect kunnen hebben op het functioneren van het maagdarmkanaal en daarmee op het vóórkomen van krampkoliek en darmobstipaties. In een open loopstal zouden bij lage buitentemperaturen de dieren echter kunnen afkoelen, of kan hun voer en drinkwater erg koud worden, wat misschien nadelig is voor de darmfunctie.

Verkoudheden - De belangrijkste bron van respiratoir pathogene micro-organismen zijn de paarden zelf (Clarke 1987). Als een dier met een luchtweginfectie hoest, verspreidt het een aérosol van virusdeeltjes of bacteriën. Of deze rondzwevende micro-organismen in staat zijn bij andere paarden in dezelfde ruimte ziekte te veroorzaken, is afhankelijk van de hoeveelheid ziektekiemen in de lucht, van hoe lang zij daarin overleven, van hun pathogeniteit en van de gevoeligheid van de paarden. Overdracht van het agens op andere paarden kan plaatsvinden door bijvoorbeeld neus-neuscontact, of indirect via harnachement, stalpersoneel en snuffelen aan door andere paarden gecontamineerde gebieden (Clarke 1987).
Het risico van overdracht van luchtweginfecties in een loopstal zal groot zijn, door het intensieve contact dat paarden er met elkaar hebben. Het frisse klimaat in een open loopstal zou een gunstige invloed kunnen hebben op het verloop van de verkoudheid. Knaap en Bouwman (1992) schrijven dat door het stalklimaat en de natuurlijke ventilatie in hun open loopstal luchtwegproblemen nauwelijks meer voorkomen; chronisch snotterende veulens behoren daar tot het verleden.
In een potstal kunnen de concentraties van schadelijke gassen, met name ammoniak en zwavelwaterstof, flink oplopen, zeker als er onvoldoende drainage van urine is. Dat zou nadelige gevolgen kunnen hebben voor het functioneren van de luchtwegen; de irriterende schadelijke gassen zijn, naast infectieuze agentia, allergenen en toxinen, "pathogenen" die de afweermechanismen van de luchtwegen compromitteren (Clarke 1987).

COPD - COPD (dampigheid) is een chronische luchtwegontsteking die voor een belangrijk deel berust op een allergie voor schimmelsporen (Tas 1998). De therapie bestaat, naast het toedienen van medicamenten, uit het optimaliseren van het stalklimaat. De stallucht moet zo min mogelijk sporen bevatten. Om dat te bewerkstelligen moet ten eerste de afvoer van sporen bevorderd worden. Ventilatie is hiertoe de meest effectieve methode (zie 1.2.1 - Ventilatie). Ten tweede dient de hoeveelheid sporen die vrijkomt beperkt worden. De keuze van het voer en het strooisel zijn hierin belangrijk (Tas 1998).
In een open loopstal zullen de paarden een deel van de dag in de uitloop verblijven; ze worden dan niet blootgesteld aan de schadelijke effecten van verontreinigde stallucht. Dit zal gunstig zijn voor paarden met (én paarden zonder!) COPD.
Er zijn in loopstallen ook zoötechnische factoren die een negatief op COPD zouden kunnen hebben. Als bijvoorbeeld stro wordt gebruikt als bodembedekking, zou het lopen van de paarden door de stal letterlijk flink wat stof kunnen doen opwaaien. Is de stal ook nog een potstal, dan zou het stro een nog grotere bron van sporen kunnen worden. Want zelfs een bijna stofvrije bodem kan, vooral onder vochtige omstandigheden, een bron van schimmelsporen worden als hij onvoldoende vaak wordt vervangen (Tas 1998).

Droes - Droes is een zeer besmettelijke ziekte die vooral voorkomt bij jonge paarden. De verwekker is Streptococcus equi. Deze bacterie veroorzaakt een acute ontsteking van neus en keel, en abcedering van lymfeknopen, met name die in het kop- en keelgebied. Bij droes treedt een slijmerige tot purulente neusuitvloeiing op. Rijpe abcessen breken meestal door naar buiten, door de huid, waarbij pus vrijkomt. Een maatregel die getroffen moet worden in het kader van de therapie is isolatie van aangetaste dieren en dieren die met aangetaste dieren in contact kwamen. Overbezetting is een predisponerende factor voor droes (De Vriese 1993).
In een loopstal hebben de paarden veel contact met elkaar, én met elkaars uitscheidingsproducten (pus!). Droes kan zich in een loopstal dan waarschijnlijk ook snel verspreiden, vooral als de stal erg vol is.

Hoefproblemen en mok - Door domesticatie van het paard zijn de leefomstandigheden van het dier zodanig veranderd, dat het evenwicht tussen groei en slijtage van de hoeven verstoord is. Hoefverzorging is dan ook noodzaak (Hermans 1987). Belangrijke punten in het gezond houden van hoeven zijn stalhygiëne en beweging; het staan in mest en urine en onvoldoende beweging kunnen het ontstaan van rotstraal in de hand werken (Hermans 1987). Een vieze stal kan daarnaast een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van mok (Aandoeningen van de huid 1990).
Als een paard in een vochtige omgeving wordt gehouden, op een zachte en modderige bodem, lijken zijn hoeven sneller te groeien. Door het vocht wordt de hoornschoen zwakker, buigzamer en minder elastisch, waardoor de kans op beschadiging van de diepere structuren van de hoef toeneemt. Ook verliest de hoef zijn specifieke vorm; de toon wordt lang en dik, de zool wordt dik en plat en de verzenen raken ondergeschoven. Hoornlagen kunnen splijten, loslaten en afbrokkelen onder invloed van vocht. Bij hitte is de hoef minder bestand tegen uitdroging en wordt hard en broos (Emery, Miller en Van Hoosen 1977).
In een potstal staan de dieren voortdurend op een mesthoop, die al dan niet met een laagje schoon stro bedekt is (Pirkelmann, Schäfer en Schulz 1976). Dit zou consequenties kunnen hebben voor de paardenvoet. Hetzelfde geldt voor een uitloop met een zandbodem; die kan, vooral als hij niet al te groot is, snel een modderpoel worden en daardoor aanleiding zijn tot het ontstaan van rotstraal en mok (Piotrowski 1983). De hoeveelheid beweging die de paarden in een loopstal krijgen zou echter een positieve invloed kunnen hebben op de conditie van de hoeven.

1.4.3 Preventieve maatregelen

Vaccinatie - Influenza is een zeer besmettelijke infectie van de luchtwegen (Aandoeningen van het respiratie-apparaat 1986). De mate van contact die de dieren in een loopstal met elkaar hebben maakt het risico van overdracht van de ziekte groot; het lijkt dan ook zinvol de in loopstallen gehouden paarden door vaccinatie tegen ziekte ten gevolge van infectie met een influenza-virus te beschermen.
Bij tetanus treden aanhoudende spierkrampen op die veroorzaakt worden door een toxine geproduceerd door Clostridium tetani; de sporen van deze bacterie komen algemeen voor in de bodem, en worden regelmatig in mest aangetroffen. De sporen kunnen in wonden terechtkomen, en daar uitgroeien tot toxine-producerende bacteriën. Het paard is zeer gevoelig voor het tetanustoxine (Haagsma 1993). De potstalbodem zou een gunstig overlevingsklimaat zijn voor de sporen (Pirkelmann, Schäfer en Schulz 1976); vaccinatie tegen tetanus lijkt dan ook van belang voor paarden die in een loopstal gehuisvest zijn.
Rhinopneumonie wordt veroorzaakt door het Equine Herpes Virus type 4. Het virus veroorzaakt een onsteking van neus- en keelslijmvlies, gepaard gaand met koorts (Aandoeningen van het respiratie-apparaat 1986). Het EHV type 1 kan daarnaast abortus en neurologische verschijnselen veroorzaken. Vaccins op basis van het EHV-1 beschermen de paarden tegen de respiratoire verschijnselen, maar kunnen de neurologische waarschijnlijk niet voorkomen; vaccinatie zou zelfs tot problemen kunnen leiden. Een hoge antistoftiter kan echter wel de viremie en uitscheiding van het virus verminderen (Sloet, van Maanen en Binkhorst 1995). Het is onduidelijk of enting van paarden in loopstallen tegen rhinopneumie zinvol is. Misschien hangt dit meer af van het gebruiksdoel van de paarden die er gehouden worden.

Insectenbestrijding - Ammoniak veroorzaakt niet alleen irritatie van de luchtwegen, maar ook van de slijmvliezen van het oog. Tevens trekt het vliegen aan, die zich tot grote aantallen kunnen vermeerderen in de mest. De vliegen kunnen de paarden overlast bezorgen, en daarnaast ziekteverwekkende kiemen overbrengen (Pirkelmann, Schäfer en Schulz 1976). Het is dus mogelijk raadzaam insecten te bestrijden in de loopstal, waar in de potstalbodem mogelijk een aanzienlijke hoeveelheid ammoniak geproduceerd wordt.

Veulenen - Bij vrijwel iedere merrie die normaal geveulend heeft, en waarbij de nageboorte op tijd is afgekomen, treedt een infectie in de baarmoeder op. Hierbij spelen onder andere bacteriën uit de mest, zoals E. coli, een rol. Meestal verdwijnt de infectie na verloop van een paar dagen. Als de geboorte en/of de periode direct daarna niet helemaal normaal verlopen is, is de infectiegraad hoger en kost het meer tijd om de bacteriën op te ruimen. Een hoge infectiedruk is één van de factoren die van belang zijn voor het aanslaan van de baarmoederinfectie (Voortplanting paard 1980).
In een potstal kan de infectiedruk van mestbacteriën waarschijnlijk flink oplopen; het is dus misschien beter om merries uit voorzorg niet in de loopstal te laten veulenen. Ook voor het veulen lijkt dit gunstiger, aangezien E. coli en andere mestbacteriën bij pasgeboren veulens sepsis kunnen veroorzaken. Hierbij is een hoge dosis infectieus materiaal weer één van de predisponerende factoren (Veulenziekten 1994). Volgens Maton (1976) veulenen merries meestal in de loopstal, en levert dat geen problemen op. Dezelfde auteur geeft aan dat er ook speciale veulenboxen gemaakt kunnen worden.

Isolatie & boxrust - In het management van uitbraken van besmettelijke ziekten kan het wenselijk zijn paarden te isoleren. Dit kunnen de acuut zieke dieren zijn, de paarden die contact hebben gehad met zieke dieren, maar zelf nog geen symptomen vertonen, paarden die nog geen contact hebben gehad met zieke dieren, of paarden die klinisch niet meer ziek, maar nog wel infectieus zijn voor andere paarden. Daarnaast is het verstandig nieuwe paarden in quarantaine te plaatsen alvorens ze aan de bestaande groep toe te voegen (Brazil 1995). Ook bij bepaalde niet besmettelijke aandoeningen (bijvoorbeeld sommige kreupelheden) kunnen paarden behoefte hebben aan boxrust (Syllabus heelkunde 1994). Gezien het grote risico van overdracht van ziekten en de ruime bewegingsvrijheid in een loopstal lijkt het nuttig op bedrijven met dit type stal in een mogelijkheid tot isolatie te voorzien.

Reiniging & desinfectie - Het doel van desinfectie is het aantal ziekteverwekkende kiemen in de directe omgeving van het paard zo laag te houden, dat het er niet ziek van wordt (Dwyer 1992). Voor het desinfecteren van stallen moet een middel gekozen worden dat werkzaam is tegen de te bestrijden micro-organismen, dat niet snel geïnactiveerd wordt door organisch materiaal als mest, urine, bloed en pus, en dat veilig is voor dier, mens en milieu. Aan desinfectie moet een grondige reiniging vooraf gaan; al het zichtbare vuil moet hierbij verwijderd worden. Een ruimte met zo min mogelijk hoeken, randen en spleten, met een verharde vloer en met glad afgewerkte wanden zijn het meest effectief te reinigen en te desinfecteren (Dwyer 1992).
In een potstal hoopt zich een grote hoeveelheid organisch materiaal op; deze vormt voor micro-organismen waarschijnlijk een gunstig overlevingsklimaat. Het lijkt dan ook verstandig de loopstal van tijd tot tijd te reinigen en te desinfecteren, en zodanig in te richten dat er zo min mogelijk hoeken en randen zijn.

« vorige | volgende »