De zoötechnische aspecten van loopstallen voor paarden

2.2 Loopstallen voor paarden


2.2.1 De loopstal...

Gebouw - Op 11 bedrijven is als loopstal voor de paarden een ruimte in gebruik die eigenlijk voor iets anders bedoeld was; verschillende paardenhouders hebben een ligboxenstal voor koeien verbouwd, op 1 bedrijf werd de stal waar voorheen stieren gemest werden gereed gemaakt voor het houden van paarden en 1 paardenhouder besloot een kalveropfokhok aan te wenden als loopstal voor de paarden. Ook zijn op een paar bedrijven ruimtes verbouwd tot loopstal die daarvoor al voor paarden in gebruik waren, bijvoorbeeld als rijbaan of boxenstal. Er zijn 13 paardenhouders die een gebouw hebben neergezet dat bedoeld is als loopstal voor paarden (op 1 bedrijf is zowel een omgebouwde ligboxenstal als een nieuw gebouw in gebruik).

Type loopstal - Op de 23 bedrijven zijn 11 loopstallen met uitloop te vinden. Van deze 11 hebben er 3 een open front, 1 is niet aan één maar aan drie zijden open, en bij de overige 7 hebben de paarden niet via een open front, maar via meer of minder grote deuropeningen toegang tot de uitloop. Er zijn 14 loopstallen zonder uitloop. Hiervan zijn er 9 in gesloten ruimtes, maar er zijn ook 4 open frontstallen bij, en zelfs één waarvan aan drie zijden de muren ontbreken. Op 2 bedrijven is zowel een gesloten loopstal als een open frontstal zonder uitloop aanwezig; deze stallen zijn apart meegeteld, waardoor het totaal aantal loopstallen op 25 komt (tab. 2.1).

Tab. 2.1 De 25 loopstallen aanwezig op de 23 bezochte bedrijven

Kenmerk: Met vrije uitloop Zonder vrije uitloop Totaal
Open frontstal 3 4 7
3 zijden open 1 1 2
Gesloten ruimte 7 9 16
Totaal 11 14 25

Stalindeling - Op 20 bedrijven is de loopstal onderverdeeld in vakken. Het aantal vakken loopt uiteen van 2 tot 14. Er zijn 11 bedrijven met 2-5 vakken, 6 met 6-10 vakken en 3 met meer dan 10 vakken. Deze vakken zijn op verschillende manieren gerangschikt. Twee manieren komen het meest voor: op 12 bedrijven liggen de vakken naast elkaar langs een voerpad, stalgang of het erf en op 5 bedrijven tegenover elkaar, met een stalgang of voerpad ertussen (afb. 2.2). Op 5 van de 20 bedrijven zijn de vakken verdeeld over 2 gebouwen. Eén van de paardenhouders heeft door Piotrowski (1988) beschreven systeem met aparte voer- en ligstallen (zie 1.2.1 - In alle soorten...) toegepast.

Afb. 2.2 Schematische weergave van twee loopstallen; boven: een open frontstal met verharde vrije uitlopen waarvan de vakken naast elkaar langs een voerpad liggen; onder: een gesloten ruimte met vakken aan weerszijden van een voerpad, waar de scheidingshekken tussen de vakken verwijderd kunnen worden

Stalperiode - Op 6 bedrijven verblijven de paarden het hele jaar door in de loopstal. Op 15 bedrijven worden de paarden van het najaar tot en met het voorjaar (meestal van oktober tot en met april) in de loopstal gehouden; 's zomers krijgen de dieren daar 24 uur per dag weidegang. Bij 2 paardenhouders staat een deel van de paarden het hele jaar door, en een deel alleen gedurende de winter in de loopstal. Op 14 bedrijven komen de paarden tijdens de stalperiode regelmatig buiten de loopstal; dit houdt in dat de dieren weidegang krijgen of los worden gelaten in een verharde paddock, zandpaddock of rijbaan. Op 12 bedrijven (3 met loopstal mét uitloop en 9 met loopstal zonder uitloop) gebeurt dit dagelijks, en op 2 bedrijven (een gesloten en een aan drie zijden open loopstal zonder uitloop) om de andere dag. Van 7 paardenhouders (1 met een open frontstal, 1 met zowel een gesloten loopstal als een open frontstal en 5 met uitlopen; alle 7 met een stalperiode van najaar tot en met voorjaar) mogen de paarden niet, of alleen tijdens het uitmesten uit de loopstal. De paarden (of een deel ervan) van 2 bedrijven (manege en melkerij) krijgen in de zomer 's nachts weidegang.

Minimale oppervlakte per paard - [Noot: De minimale oppervlakte per paard is berekend door de oppervlakte van een vak te delen door het aantal paarden dat er maximaal in gehouden wordt.] Het aantal m² per paard verschilt niet alleen van bedrijf tot bedrijf, maar ook binnen de bedrijven. De op de 23 bedrijven verzamelde gegevens over de minimale oppervlakte per paard vormen dan ook een nogal chaotisch geheel. Om hierin orde te scheppen zijn de oppervlaktes ingedeeld in de categorieën <5m², 5-9m², 9-12m² en >12m². De grenzen van deze categorieën zijn gebaseerd op de richtlijnen voor de minimale oppervlakte per paard die Maton (1976), Paardenhouderij praktisch bekeken (1986), Piotrowski (1988) en Pirkelmann, Schäfer en Schulz (1976) geven.
De oppervlakte per paard op bedrijven met loopstallen zonder uitloop ligt tussen de 3,75 en 21m². In tab. 2.2 (a) zijn de minimale oppervlaktes op deze bedrijven voor iedere leeftijdscategorie apart weergegeven. Uit deze tabel blijkt dat de meest gangbare oppervlakte tussen de 5 en 9m² per paard ligt, en dat op bedrijf C, F, I en K het aantal m² per paard varieert met de leeftijd. Uit de tabel blijkt niet dat dit ook het geval is op de bedrijven E en G.
Op bedrijven met een loopstal met uitloop biedt het kleinste stalgedeelte 2,4m² per dier, het grootste 12,5m². De minimale oppervlakte per paard in de vrij toegankelijke uitlopen bij deze stalgedeeltes loopt uiteen van 5 tot 120mē. In tab. 2.2 (b) en (c) zijn de minimale oppervlaktes per paard van de stalgedeeltes en uitlopen op een rij gezet. Voor de stallen blijkt 5-9m² opnieuw populair te zijn. Op de bedrijven O en Q zijn de uitlopen even groot als de stalgedeeltes. Beide bedrijven geven de paarden meer m² per dier naarmate zij tot een oudere leeftijdscategorie behoren. Op de andere bedrijven zijn de uitlopen groter dan de stalgedeeltes en is het aantal m² niet leeftijdsafhankelijk. De loopstal met het krapste stalgedeelte heeft de ruimste uitloop. Het smalste vak is 3m breed; het bevindt zich in een loopstal zonder uitloop. De smalste uitloop is 3,5m breed.

Tab. 2.2 De minimale oppervlakte per paard per leeftijdscategorie in (a) loopstallen zonder uitloop, (b) het stalgedeelte van loopstallen met uitloop, en (c) de uitloop van loopstallen met uitloop
g=gespeende veulens, j=jaarlingen, t=tweejarigen, v=volwassen paarden, x=paarden uit verschillende leeftijdscategorieën door elkaar

(a)

bedrijf minimale oppervlakte per paard (in loopstal zonder uitloop)
<5m² 5-9m² 9-12m² >12m²
A       g j t v
B   g j t    
C g j t    
D     g j t  
E   g j t    
F   g j t   v
G   g j t    
H   g    
I g j t    
J     g j t  
K   g g j t j t
L   x    

(b)

bedrijf minimale oppervlakte per paard (in stalgedeelte van loopstal met uitloop)
<5m² 5-9m² 9-12m² >12m²
M   x    
N g j t      
O   g j t v    
P   g j t    
Q   g j t
R     v  
S x      
T   x    
U g j t v      
V     x  
W   v x    

(c)

bedrijf minimale oppervlakte per paard (in uitloop van loopstal met uitloop)
<5m² 5-9m² 9-12m² >12m²
M       x
N       g j t
O   g j t v    
P       g j t
Q   g j t
R       v
S       x
T       x
U       g j t v
V       x
W       v x

Stalvloer - Op 17 bedrijven ligt in de loopstal een vloer van beton. Op 4 bedrijven is de vloer verhard met klinkers; bij één van deze 4 is op de stenen een 20cm dikke zandlaag aangebracht. Op 1 bedrijf werd asfalt aangetroffen als verharding, en op 1 bedrijf bestaat de vloer uit zand.
Van de 23 bezochte bedrijven zijn er 15 waar in de vloer van de loopstal een mogelijkheid tot afvoer van vocht is. Op sommige bedrijven bestaat de vloer uit betonplaten met gaten waardoor vocht naar een gierkelder kan lopen, of helt de vloer af naar een giergootje of een stuk roostervloer dat deel uitmaakt van de uitloop. Op 1 bedrijf is er in een aantal vakken naast het ingestrooide deel een strook roostervloer. Hier staan de paarden echter bijna nooit, en al helemaal niet om te urineren en mesten. Op andere bedrijven zijn er putten in de stalvloer gemaakt; op 1 van deze bedrijven zijn de putten niet bedoeld voor gier, maar voor de afvoer van schoonmaakwater. Op 1 bedrijf hellen de stalvoeren af naar de stalgang; schoonmaakwater kan zo weglopen naar putten in de vloer van de stalgang. Onder één van de loopstallen ligt een drainagesysteem. Een aantal paardenhouders beschouwt het vochtafvoersysteem als weinig zinvol; volgens hen wordt het meeste vocht door het strooisel opgenomen. In 8 loopstallen zijn geen voorzieningen voor de afvoer van vocht getroffen.

Bodem uitloop - De bodem van de uitloop is in 5 gevallen onverhard, in 6 gevallen verhard, en in 2 gevallen deels verhard, deels onverhard. De onverharde uitlopen (of in het onverharde deel van een uitloop) bestaan uit zand of gras. Beton of klinkers doen dienst als verharding. Op 1 bedrijf zijn verharde uitlopen ingestrooid met houtsnippers om slijtage van de hoeven tegen te gaan; op een ander bedrijf liggen er daartoe rubbermatten (afb. 2.5). Op 2 bedrijven zijn uitlopen met verschillende bodems in gebruik.
In 5 van de loopstallen met uitloop is in de uitloop een afwateringssysteem in de vorm van putten, een stuk roostervloer of een drainagesysteem. In de 6 overige uitlopen kan regenwater naar een sloot of naar lager gelegen delen weglopen. Het eerste gebeurt via het erf; het laatste gebeurt op 2 bedrijven via een geul, terwijl op 1 bedrijf in de uitloop (zandbodem) een “bult” is aangelegd om in natte periodes altijd een droog stuk uitloop te hebben. Op 6 van de bedrijven met een loopstal met uitloop zijn nooit problemen met de afwatering van de uitloop; bij deze 6 zijn 2 onverharde en 4 verharde uitlopen, waarvan 1 met houtsnippers ingestrooid is. Op 2 bedrijven (1 met verharde, 1 met onverharde uitlopen) zijn er alleen problemen bij extreme regenval (afb. 2.3); in de onverharde uitloop blijven dan enorme plassen staan, terwijl bij de verharde de mest van de betonplaat afspoelt. Op 2 bedrijven met een onverharde uitloop is de bodem gauw drassig. Op één van deze bedrijven is daarom een deel van de uitloop verhard. Het andere bedrijf gaat de bodem van de uitloop vervangen.

Afb. 2.3 Na extreme regenval kan een onverharde uitloop een modderpoel worden

Strooisel - Op 19 bedrijven is de loopstal ingestrooid met stro, en op 2 bedrijven ligt houtmot als strooisel. Er is 1 loopstal, waarvan het stalgedeelte aan 3 zijden open is, die niet ingestrooid wordt. De loer van deze stal is van beton; de uitloop heeft een zandbodem. Ook de open loopstal met gescheiden voer- en ligstallen wordt in principe niet ingestrooid, maar bij kou en nattigheid ’s winters wordt in de ligstallen een laag stro aangebracht. Ook in deze stal is de vloer van beton en de uitloop onverhard (gras).

Potstal... - Op 15 bedrijven is de loopstal een potstal. In één van de potstallen ligt houtmot; de overige zijn ingestrooid met stro. Bijstrooien doen 7 paardenhouders dagelijks, 2 paardenhouders 1 keer per 2 dagen, 3 paardenhouders 2 keer per week, en 2 paardenhouders 1 keer per week. Op 1 bedrijf wordt bij de groepen volwassen merries dagelijks opgestrooid, en bij de opfokgroepen 1 keer in de 14 dagen.
Het aangegeven aantal keren dat er bijgestrooid wordt is een minimum. Als het vochtig weer is, is ook de bodem van de stal vochtiger, en wordt er op de meeste bedrijven vaker bijgestrooid; hetzelfde geldt als de paarden veel stro gegeten hebben.

...of geen potstal - Op 8 bedrijven is de loopstal geen potstal. Bij deze groep horen de 2 bedrijven die de stal niet of niet altijd instrooien en 1 bedrijf dat houtmot gebruikt; de overige paardenhouders strooien de loopstal in met stro. De niet-potstal wordt op 4 bedrijven dagelijks bijgestrooid, op 1 bedrijf gebeurt dat 2 keer per week en op 1 bedrijf 1 keer per week. Ook het bedrijf dat soms de stal instrooit doet dat 1 keer per week.

Uitmesten - Op 6 bedrijven waar groepen paarden van het najaar tot en met voorjaar in de potstal staan wordt 2 keer per jaar uitgemest (halverwege en na afloop van de stalperiode), op 2 bedrijven gebeurt dit 1 keer per jaar (na afloop van de stalperiode), op 2 bedrijven 3 keer per stalperiode en op 2 bedrijven nog vaker. Het stro-mestpakket van potstallen waar groepen dieren het gehele jaar in verblijven wordt door 3 paardenhouders 2 keer per jaar weggehaald, door 1 paardenhouder 3 keer per jaar, door 1 paardenhouder 4 keer per jaar en door 1 paardenhouder bij een bepaalde groep dieren slechts 1 keer per jaar. Het uitmesten gebeurt in alle potstallen machinaal. Het weghalen van de mest uit de niet-potstal gebeurt daarentegen handmatig, en wel dagelijks op 3 bedrijven, 1 keer per week op 3 bedrijven en 2 keer per dag op 1 bedrijf. Daarnaast is er 1 niet-potstal die 1 keer per 14 dagen machinaal wordt uitgemest. Op 1 bedrijf waar de stal dagelijks handmatig van mesthopen wordt ontdaan wordt 1 keer per maand het hele stropakket machinaal verwijderd. Op ditzelfde bedrijf gaat men als het ’s winters erg koud is over op het potstalsysteem.

Voerpad - Op 12 bedrijven met een potstal waar de paarden hun voer van een voerpad opnemen is de stalvloer lager gelegd dan het voerpad, om te voorkomen dat door het dikker worden van het stro-mestpakket de paarden na verloop van tijd niet meer bij hun voer kunnen. Op 9 van deze bedrijven is het hoogteverschil 10-20cm, en op 3 bedrijven zelfs meer dan 20 cm. In 3 potstallen liggen stalvloer en voergang op gelijk niveau. Op één van deze bedrijven wordt regelmatig het stropakket ongeveer 2m bij de muurtjes waarachter gevoerd wordt vandaan geschoven, zodat de dieren bij de ruwvoeropname op de "kale" stalvloer staan, en daardoor goed bij hun voer kunnen en niet over de muurtjes heen stappen. Op dit bedrijf had men overigens wel een verlaagde stalvloer willen laten aanleggen, maar hier is om financiële redenen van afgezien. Op de 2 andere bedrijven wordt 3 keer per stalperiode (najaar t/m voorjaar) uitgemest, waardoor het stropakket niet al te dik wordt, en op één van deze bedrijven ligt het ruw- en krachtvoer voor het voerhek niet op de grond, maar hoger, in een voerbak of trog.

Uitloop - Op 4 bedrijven met een loopstal met uitloop (2 met verharde, 2 met onverharde uitloop) wordt de mest dagelijks uit de uitloop verwijderd, op 3 bedrijven (1 met verharde, 2 met onverharde uitloop) 1 keer per week, op 1 bedrijf (verharde uitloop) 1 keer per 14 dagen en op 1 bedrijf (met houtsnippers ingestrooide uitloop) 1 keer per 3 maanden. Er is 1 paardenhouder die 1 keer per jaar de mest uit de (onverharde) uitloop weghaalt, en 1 paardenhouder (met onverharde uitloop) doet dat nooit. Op 4 bedrijven wordt de mest uit de uitloop machinaal verwijderd, terwijl 6 paardenhouders dit handmatig doen.

Scheidingswanden - Op 11 van de 19 bedrijven met een loopstal waarin vakken aan elkaar grenzen zijn tussen die vakken dichte scheidingswanden van beton, gasbetonblokken, baksteen of hout aangebracht. Op 4 bedrijven is gekozen voor scheidingswanden waarvan het onderste deel dicht (hout of beton) is, en het bovenste deel uit traliewerk bestaat. Op 5 plaatsen werd open hekwerk (metaal) aangetroffen als scheiding tussen de vakken (afb. 2.4). Er is 1 bedrijf dat twee verschillende soorten scheidingswanden heeft; deze zijn apart meegeteld. Onder de 14 scheidingswanden met een hoogte van 2m of meer vallen 10 van de dichte wanden, 3 van de gedeeltelijk dichte wanden en één van de hekken. De overige scheidingswanden variëren in hoogte van 1,4m tot 1,8m.

Afb. 2.4 Open hekwerk als scheiding tussen de vakken

Afrastering - Uitlopen zijn afgerasterd met dichte houten schuttingen, deels dichte, deels uit tralies bestaande wanden, houten en metalen hekwerk, schriklint, of combinaties daarvan.

Ventilatie - Op 7 bedrijven draagt een open front zorg voor ventilatie van de loopstal. Ook in de 2 loopstallen die aan 3 zijden open zijn is toe- en afvoer van respectievelijk frisse en verontreinigde lucht gegarandeerd. Van de 9 gesloten loopstallen zijn er 3 waar een natuurlijk ventilatiesysteem, namelijk kleppen langs beide zijkanten van de stal als luchtinlaat en een open nok als luchtuitlaat, aanwezig is. In 3 andere gesloten loopstallen is in één of beide zijmuren onder de dakrand een ruimte uitgespaard waardoor frisse lucht naar binnen kan, maar een open nok is daar niet aanwezig. Op de overige 3 bedrijven met een gesloten loopstal zijn geen speciale voorzieningen voor ventilatie; hier kan frisse lucht alleen via openstaande deuren naar binnen en naar buiten. Op één van de 7 bedrijven met een loopstal met uitloop, maar zonder open front is een natuurlijk ventilatiesysteem (kleppen en een open nok) aanwezig; op de overige 6 moet frisse en verontreinigde lucht door de altijd openstaande deuren of de niet afsluitbare toegangen tot de uitlopen naar binnen en naar buiten.

Windrichting - In totaal zijn er op 7 bedrijven loopstallen met een open front aanwezig; hiervan zijn er 3 gericht op het zuiden, 3 op het oosten, en 1 op het noorden. Dit laatste front wordt beschermd door kunststof lamellen en bevindt zich op een bedrijf waar de overige vakken naar het zuiden gekeerd zijn. Op 1 bedrijf is de windrichting waar naartoe het open front gekeerd is niet bekend, maar niet erg gunstig; de wind maakte de stal 's winters erg koud. Sinds kort staat er echter een gebouw tegenover het open front, wat een positief effect heeft op het klimaat in de stal. Bij één van de bedrijven op het zuiden veroorzaakte nieuwbouw tegenover de loopstal juist een tochtstroom; deze wordt nu enigszins beperkt doordat op twee plaatsen in de voergang kunststof lamellen zijn aangebracht. De ene van de 2 paardenhouders met een loopstal met 3 open zijden heeft de westzijde gesloten. De voerrichting van deze stal is het noorden; de eigenaar zou deze eigenlijk liever op het oosten hebben. De andere heeft de noordzijde van de stal gesloten; dit is tevens de voerrichting. Aan de westzijde van deze stal zijn bomen geplaatst om de wind te breken. Mocht de wind toch te krachtig blijken, kan de westkant worden afgesloten met windbreekgaas. Op een ander bedrijf is de ene helft van de loopstal met uitloop op het oosten, en de andere op het westen gericht. De toegang tot de stalgedeeltes aan de westzijde is tegen inslag van regen beschut door 2 haaks geplaatste schotten met een dakje erboven (afb. 2.5).

Afb. 2.5 Beschutting van de toegang tot de stalgedeeltes die op een ongunstige windrichting liggen

2.2.2 ...en de paarden

Gebruiksdoel - Op 12 van de 23 bedrijven wordt de loopstal alleen gebruikt om jonge paarden (gespeende veulens, enters en twenters) in op te fokken. Er zijn 6 paardenhouders die zowel jonge paarden als groepen volwassen fokmerries in loopstallen onderbrengen. Op 4 bedrijven worden de loopstallen bevolkt door jonge dieren, fokmerries en rijdieren (merries en ruinen). Eén van deze bedrijven heeft er ook nog een groepje bestaande uit een volwassen dekhengst en twee jonge hengsten gehuisvest. Van de in totaal 10 bedrijven waar fokmerries in de loopstal zijn gehuisvest zijn er slechts 3 waar de merries tijdens de zoogperiode ook in de loopstal verblijven. Op 1 bedrijf is de loopstal alleen in gebruik voor rijdieren, zowel merries als ruinen; dit betreft een manege.

Raspaardjes - Op 14 bedrijven worden in de loopstal alleen warmbloedpaarden gehouden, op 7 bedrijven alleen pony’s en op 2 bedrijven zowel pony's als warmbloedpaarden. Op één van deze 2 bedrijven lopen de warmbloedpaarden en pony's door elkaar. De in de loopstal gehouden ponygroepen bestaan uit IJslanders, Welsh Mountain Pony's, Shetlanders en New Forest Pony's; op 2 bedrijven worden verschillende ponyrassen door elkaar gehouden, waarbij het ene bedrijf voornamelijk veredelde, en het andere meer robuuste rassen houdt.

2.2.3 Rangorde en sociaal gedrag

Groepen maken - Op 17 van de 22 bedrijven waar gespeende veulens in de loopstal gehouden worden vormen deze dieren aparte groepen. Van deze 17 zijn er 13 waar hengst- en merrieveulens door elkaar lopen, en 4 waar de geslachten gescheiden worden gehouden. Het samenstellen van veulengroepen gebeurt op verschillende manieren. Zo zijn er 7 paardenhouders die de veulens apart spenen en ze alle tegelijk naar de loopstal brengen. Op 5 bedrijven worden de veulens twee aan twee gespeend en verhuizen een aantal van deze koppels tegelijk naar de loopstal; 2 paardenhouders spenen twee aan twee, maar laten de dieren koppel voor koppel in de loopstal. Op 3 bedrijven worden veulens gespeend gebracht, bij elkaar in het land gezet en later als groep in de loopstal geplaatst. Er zijn 15 bedrijven die de loopstal (mede) gebruiken voor het huisvesten van jaarlingen en tweejarigen. Op 14 van deze bedrijven is deze oudere opfok ingedeeld in merrie- en hengstengroepen. Slechts 1 bedrijf heeft in deze leeftijdscategorieën beide geslachten door elkaar lopen; de hengstjes worden daar wel op een leeftijd van 11 maanden gecastreerd. Op dit laatste bedrijf, en op de 4 bedrijven waar de veulengroepen op geslacht gescheiden zijn, blijft de samenstelling van de groepen gedurende de hele opfokperiode intact (afgezien van het feit dat er wel eens een dier verkocht wordt). Op de bedrijven met veulengroepen van gemengd geslacht moeten de paarden als jaarlingen opnieuw worden ingedeeld. Van de 11 bedrijven die volwassen paarden in de loopstal houden zijn er 8 waar deze, of een aantal ervan, aparte groepen vormen. Op 5 bedrijven worden paarden uit verschillende leeftijdscategorieën door elkaar gehouden. Zo ontstaan groepen met:

  • merries met zuigende veulens (afb. 2.6);
  • merries met zuigende veulens en jonge merries;
  • merries met zuigende veulens, jonge dieren en volwassen ruinen;
  • volwassen merries, gespeende veulens, overige jonge dieren en volwassen ruinen;
  • 1-, 2- en 3-jarige merries;
  • 1-, 2- en 3-jarige hengsten en ruinen
  • een volwassen, een 1- en een 2-jarige hengst.

Afb. 2.6 In deze loopstal vormen merries en zuigende veulens een groep

Groepsgrootte - [Noot: Omdat het paardenbestand op een bepaald bedrijf niet op ieder moment even groot is, is als groepsgrootte het aantal paarden dat maximaal per vak gehouden wordt genomen.] De maximale groepsgrootte varieert van bedrijf tot bedrijf, maar ook de maximale grootte van de verschillende groepen binnen één bedrijf zijn niet altijd hetzelfde. Om de groepsgroottes van de 23 bedrijven zo overzichtelijk mogelijk op papier te krijgen zijn ze ingedeeld in de categorieën 2-4, 5-7, 8-10 en >10 paarden. De geraadpleegde literatuur bood weinig houvast voor het vaststellen van grenzen; de categorieën zijn daarom tot stand gekomen op basis van redelijkheid. De resultaten zijn weergegeven in tab. 2.3. Hieruit blijkt dat de meest gangbare groepsgrootte tussen de 5 en 10 paarden ligt. Ook is zichtbaar dat op bedrijf C, E, F, G, I, K en O de maximale groepsgrootte van de gespeende veulens, jaarlingen en tweejarigen varieert met de leeftijd van de dieren. De kleinste groep bestaat uit 2 volwassen merries, de grootste uit zo’n 50 paarden uit verschillende leeftijdscategorieën.

Tab. 2.3 Maximale groepsgroottes per leeftijdscategorie
g=gespeende veulens, j=jaarlingen, t=tweejarigen, v=volwassen paarden, x=paarden uit verschillende leeftijdscategorieën door elkaar

bedrijf aantal paarden per groep
2-4 5-7 8-10 >10
A     g j t v
B     g j t  
C t g j    
D   g j t    
E   j t g  
F v g j t    
G   j t g  
H   g    
I t g j    
J   g j t    
K   j t g  
L     x  
M       x
N     g j t  
O     j t v g
P g j t      
Q g j t      
R     v  
S     x  
T   x    
U   g j t v    
V       x
W   v x    

Paarden toevoegen - Op 4 bedrijven worden nooit dieren aan een bestaande groep toegevoegd; op 1 bedrijf wordt zelfs een paard dat meer dan 2 weken uit de groep geweest is, bijvoorbeeld om gezondheidsredenen, niet meer teruggezet. Op 19 bedrijven wordt af en toe wel een nieuw dier toegevoegd. Op 2 van deze bedrijven gebeurt dit echter niet later dan 2-3 weken na het formeren van een groep. Op 2 van de 19 bedrijven wordt aan een groep gespeende veulens steeds een koppel gespeende veulens toegevoegd totdat de groep de gewenste grootte heeft bereikt; daarna worden geen paarden meer toegevoegd. Op 1 bedrijf worden, in verband met hier uitgeoefende tak van de paardenhouderij, te weten de melkerij, steeds dieren van de ene naar de andere groep verplaatst; dit gebeurt bij voorkeur in groepjes van ongeveer 5 dieren. Er zijn 2 paardenhouders die een nieuw paard altijd eerst laten wennen door het met de groep in het land te laten, of het in een box in de loopstal te zetten. Op 14 bedrijven gaat het nieuwe dier direct bij de groep, en 3 paardenhouders besluiten aan de hand van het karakter van de nieuwkomer of ze deze direct bij de groep zullen doen, of eerst laten wennen. Het toevoegen van een nieuw paard aan een bestaande groep brengt altijd ordeverstoring teweeg; het nieuwe dier wordt de eerste paar dagen flink nagejaagd. Of het daarna in de groep wordt opgenomen is afhankelijk van de nieuwkomer zelf, maar over het algemeen lukt dit wel.

Rangordeproblemen - Op geen enkel bedrijf is er, afgezien van het toevoegen van een nieuw paard aan een bestaande groep, een speciale situatie die serieuze rangordeproblemen oplevert. Incidentele voorvallen lossen zichzelf op. Wel wordt er gemeld dat bij de groepsvorming soms één van de veulenkoppels niet geaccepteerd wordt, of dat er een paard in de groep zit dat zijn groepsgenoten lastig blijft vallen. Zo'n paard wordt tijdelijk in een andere groep geplaatst (om het als het ware een lesje te leren), met een banger, maar ouder dier samen opgestald of gewoon niet meer in de loopstal gehouden.

Vriendschap en spel - Aan wederzijdse vachtverzorging doen alle in loopstallen gehouden paarden mee. Op 15 bedrijven ziet men dit gedrag vaak tussen twee dezelfde dieren optreden; in sommige gevallen zijn dit twee dieren die als koppel gespeend zijn. Volgens 8 paardenhouders hebben hun dieren voor wederzijdse vachtverzorging geen voorkeur voor een bepaalde groepsgenoot. Op 21 bedrijven spelen de jonge paarden, met name de hengstjes, regelmatig tot vaak met elkaar. De volwassen dieren laten zich hiertoe slechts zelden verleiden.

Stalondeugden - Op 19 bedrijven zijn in de loopstal nog nooit stalondeugden waargenomen bij de paarden. Op 4 bedrijven worden soms wel stalondeugden gezien; in 2 gevallen gaat het om kribbebijten, en in 2 gevallen om luchtzuigen. Beide kribbebijters hebben hun ongewenste gewoonte in de loopstal ontwikkeld, terwijl de andere 2 dieren elders zijn begonnen met luchtzuigen. Eén van de paardenhouders heeft ooit een wever aangekocht, maar heeft het dier in de loopstal nog nooit zien weven, terwijl het daar wel gelegenheid toe heeft.

« vorige | volgende »