De zoötechnische aspecten van loopstallen voor paarden

3.3 Voeren in loopstallen


3.3.1 Ruwvoer

Voerhek - Het voerhek met verticale, metalen spijlen is op tweederde deel van de bedrijven in gebruik voor de ruwvoerverstrekking. Variaties hierop zijn een voerhek met terugwijkende spijlen, en één met houten spijlen. Ook de in 2.3.1 - Alternatieven beschreven muurtjes en hekken zouden als variaties op het thema "voerhek" aangemerkt kunnen worden. Een houten voerhek zoals beschreven door Pirkelmann, Schäfer en Schulz (1976) is op geen van de bedrijven aanwezig.
Op 3 bedrijven met een voerhek is er een bak, trog of voergoot langs het voerhek waar het ruwvoer in gelegd wordt. Het voordeel van een dergelijke voorziening kan zijn dat het ruwvoer niet steeds naar het voerhek geveegd hoeft te worden om te zorgen dat de dieren er nog bij kunnen. Het voordeel van het voeren vanaf de vloer van het voerpad zou kunnen zijn dat voerresten makkelijker te verwijderen zijn.

Spijlafstand - De spijlafstand is op de meeste van de bedrijven met een voerhek met verticale spijlen iets kleiner dan in de literatuur werd vermeld, namelijk tussen de 30 en 35cm.
De mogelijkheid van het monteren van in horizontale richting verschuifbaar spijlen in het voerhek is misschien niet bij alle paardenhouders bekend; op slechts 1 bedrijf heeft men dergelijke spijlen. Een andere reden waarom in een voerhek geen verstelbare spijlen worden aangebracht zou kunnen zijn dat het meer kost dan het vastlassen van de spijlen. Bovendien zou het verstellen van de spijlen wel eens een lastige en tijdrovende klus kunnen zijn. Wellicht wegen de kosten voor de paardenhouders niet op tegen de baten.
Het aanpassen van de spijlafstand van voerhekken met vaste spijlen aan paarden van verschillende leeftijden, zoals op 2 bedrijven gebeurd is (zie 2.3.1 - Spijlafstand), is een goedkoper alternatief. Het nadeel hiervan is echter dat niet alle groepen paarden dan zonder meer in alle vakken gehouden kunnen worden. Er moeten dus in iedere leeftijdscategorie altijd ongeveer evenveel paarden aanwezig zijn op het bedrijf.

Kantplank - In Paardenhouderij praktisch bekeken (1986) wordt aangeraden onder de spijlen van het voerhek een dicht gedeelte te maken, dat moet voorkomen dat de paarden het ruwvoer de stal in trekken. Kennelijk een zinnig advies; onder de meeste voerhekken is een kantplank aanwezig, en op twee bedrijven waar deze er in principe niet is wordt óf met een rubberflap, óf met een drempel tegengegaan dat ruwvoer de stal in wordt getrokken.

Eetbreedte - Op op één na alle bedrijven met een voerhek kunnen alle paarden in een groep tegelijk aan het voerhek staan. De ruimte die de dieren dan hebben is gelijk aan de lengte van het voerhek, gedeeld door het aantal paarden. De stalinrichting speelt een rol: als rechthoekige vakken met de lange zijde langs het voerpad gesitueerd zijn, is de eetbreedte vanzelfsprekend ruimer dan wanneer de korte zijde langs het voerpad had gelegen. Tenminste, als het voer over de gehele breedte van het voerhek wordt verdeeld.
Op een aantal bedrijven varieert de eetbreedte met de leeftijd van de paarden: jaarlingen en tweejarigen hebben iets meer ruimte aan het voerhek dan gespeende veulens. Dit is een gevolg van het feit dat de oudere opfokgroepen iets kleiner zijn dan groepen gespeende veulens (zie 3.2.3 - Groepsgrootte), en meer m² per dier tot hun beschikking hebben (zie 3.2.1 - Minimale oppervlakte per paard).

Alternatieven - Maton (1976) vermeldt dat ruwvoer uit een ruif gevoerd kan worden. De paardenhouders die daarmee ervaring hebben, zijn er echter niet erg over te spreken; de paarden verknoeien te veel voer aan een ruif. Een mogelijkheid die door Paardenhouderij praktisch bekeken (1986) wordt aangedragen is het voeren van ruwvoer uit een bak in stal. In de praktijk werd een dergelijk systeem op 1 bedrijf aangetroffen; omdat het niet naar tevredenheid functioneerde is het inmiddels vervangen door een ander systeem. Op een ander bedrijf wordt ruwvoer uit bakken gevoerd, die in de uitloop staan in plaats van in de stal. Op de overige bedrijven zonder voerhek wordt het ruwvoer gewoon los in de stal neergelegd. Waarschijnlijk wordt bij het voeren uit bakken en los in stal vrij veel voer verspild; de paarden kunnen, als ze niet aan een voerhek staan, door het voer heen lopen en het alle kanten op slingeren.

Voorraadsvoedering - Het in de Duitse literatuur (Fleege 1990; Piotrowski 1988) beschreven rolruifsysteem voor voorraadsvoedering is op geen van de bezochte bedrijven toegepast. Er zijn wel bedrijven waar een ruwvoervoorraad wordt neergelegd waarmee de paarden een aantal dagen toekunnen, maar die hebben daar geen ingewikkelde voorzieningen voor getroffen. Het ruwvoer wordt eenvoudigweg regelmatig met de bezem naar het voerhek geschoven. Dat kost natuurlijk wel iets meer moeite, maar er staat tegenover dat er meer controle is op de voeropname en de kwaliteit van het voer dat er nog ligt.

Beschikbaarheid - Fleege (1990) vermeldt dat bij ad libitum verstrekking van ruwvoer de opname zich verdeelt over het etmaal, zoals dat ook bij 24 uur per dag weidegang het geval is. Bij een beperking van de opnametijd treden echter minder uitingen van agressie op dan bij ad lib beschikbaarheid. De vraag is welke situatie de meest gunstige is voor de paarden in de loopstal.
Te oordelen aan de verdeling van het aantal bedrijven dat ad lib en dat beperkt voert (60% om 40%) is voor beide voederregimes iets te zeggen. Bij ad libitum ruwvoeropname kunnen de paarden hun natuurlijke eetpatroon volgen; dit zou voordelig kunnen zijn voor hun welzijn en gezondheid. Een beperkt ruwvoeraanbod zou minder agressie tussen de paarden oproepen, waardoor de kans op benadeling van ranglage dieren en letsel kleiner wordt, wat ook weer voordelen heeft.
De keuze voor beperkt of onbeperkt voeren zal mede, of misschien zelfs vooral bepaald worden door de voederbehoefte van de paarden, het soort ruwvoer dat verstrekt wordt, de kwaliteit van het ruwvoer en de verhouding ruwvoer:krachtvoer.

3.3.2 Krachtvoer

Krachtvoerverstrekking - Hoe krachtvoer verstrekt wordt zal onder meer afhangen van de hoeveelheid krachtvoer die de dieren nodig hebben. De meeste van de paarden die in de 23 bezochte loopstallen gehouden worden zullen geen grote hoeveelheden krachtvoer nodig hebben, omdat er geen enorme prestaties van hen verlangd worden. Op 7 bedrijven zijn er zelfs groepen paarden die helemaal geen krachtvoer krijgen. Voedernijd zal hierdoor nauwelijks kunnen optreden. Op 2 van de 7 bedrijven is het niet verstrekken van krachtvoer dan ook een bewuste maatregel tegen voedernijd.
In de literatuur (Knaap en Bouwman 1992; Maton 1976; Paardenhouderij praktisch bekeken 1986; Pirkelmann, Schäfer en Schulz 1976) worden verschillende manieren voorgesteld waarop krachtvoer verstrekt kan worden. Sommige eenvoudig, bijvoorbeeld voerbakken aan de stalvoorwand of het voerhek, en sommige wat ingewikkelder, zoals voederstanden of een krachtvoerstation.
Paardenhouders in de praktijk kiezen voor een eenvoudige manier. Eenvoudiger zelfs dan in de literatuur: op bijna de helft van de bedrijven wordt het krachtvoer gewoon over het ruwvoer of voor het voerhek gestrooid. Voor paarden die niet veel krachtvoer krijgen, en waarvoor het weinig uitmaakt of ze iets meer of iets minder dan de bedoelde hoeveelheid opnemen, zal dit een geschikt systeem zijn: het werkt snel, er zijn in de loopstal geen obstakels in de vorm van voerbakken, en het vergt geen investeringen.
Meer dan de helft van de bedrijven voert krachtvoer uit voerbakken. Die zijn er in alle soorten en maten, alle met voor- en nadelen. Zo vormen vaste voerbakken in de stal obstakels waaraan de paarden zich zouden kunnen bezeren. Maar ook aan vaste voerbakken over de gehele breedte van het voerhek kunnen paarden zich stoten, als ze er onderdoor moeten reiken naar hun ruwvoer. Losse voerbakken daarentegen zijn geen obstakels, maar moeten steeds weer neergezet of opgehangen, en later weer verwijderd worden, wat meer tijd en moeite kost.

Voedernijd - De mate waarin voedernijd optreedt blijkt in de praktijk goed in de hand te houden. De voornaamste maatregel die genomen wordt is het verdelen van het voer over de gehele breedte van de voerplaats, zodat de eetbreedte maximaal is. Dit kost geen tijd, arbeid en investering, in tegenstelling tot het aanbinden van de paarden of het monteren voederstanden of een voerstation.

Bijvoeren - Op het kleine aantal bedrijven dat merries met zuigende veulens in de loopstal houdt gebeurt het bijvoeren van de veulens in een apart deel van de stal, waar de merries niet kunnen komen. Een dergelijk systeem werd ook door Pirkelmann, Schäfer en Schulz (1976) beschreven.

3.3.3 Drinkwater

Voorziening - De meest populaire drinkwatervoorziening in loopstallen is een automatische, in welke vorm dan ook. Dat is niet zo vreemd; het is veel werk om groepen paarden met de hand van water te voorzien. In de literatuur werd aangegeven dat er bij voorkeur 2 drinkpunten per groep zouden moeten zijn (Paardenhouderij praktisch bekeken 1986), of zelfs 1 per 5 paarden (Maton 1976). In de praktijk komt men daar niet altijd aan: op de meeste bedrijven is er slechts 1 drinkplaats, ongeacht het aantal paarden per groep. Geen van de paardenhouders heeft meer dan twee drinkplaatsen per groep aangelegd. Toch schijnt de watervoorziening te voldoen; op geen van de bedrijven wordt opgemerkt dat deze onvoldoende is.
Eenvoudige maatregelen om de drinkwatervoorziening vorstvrij te houden blijken in de praktijk niet altijd voldoende te zijn. Bevriezing treedt nog steeds op, en het kost een aanzienlijke hoeveelheid tijd en moeite om de paarden onder deze omstandigheden van water te voorzien. Het aanleggen van een elektrische verwarming op de drinkwatervoorziening lijkt dan ook nuttig.

Plaats - Op meer dan de helft van de bedrijven is de drinkwatervoorziening een eind verwijderd van de voerplaats. Volgens handboeken (Houghton Brown en Powell-Smith 1994; Smith 1967) is dit gunstig met het oog op de spijsvertering. In een loopstal zou er nog een argument kunnen zijn om de drinkplaats niet bij de voerplaats te maken: als de drinkbak bijvoorbeeld aan het voerhek hangt, durft een ranglaag paard misschien niet te gaan drinken als ranghoge groepsgenoten aan het voerhek staan.
Het aanleggen van drinkbakken in de uitloop wordt in de literatuur genoemd als manier om het bewegen van de paarden te bevorderen. Het nadeel van drinkbakken buiten zou kunnen zijn dat ze eerder bevriezen dan drinkbakken binnen.

« vorige | volgende »