De zoötechnische aspecten van loopstallen voor paarden

3.4 Diergezondheid in loopstallen


3.4.1 Ziekte & gezondheid

Objectiviteit - De manier waarop de gegevens over ziekte en gezondheid van paarden in loopstallen zijn verkregen, is niet erg objectief. Omdat de paardenhouders het vóórkomen van bepaalde aandoeningen meestal niet kunnen uitdrukken in aantal gevallen per tijdseenheid, maken zij gebruik van termen als "soms", "regelmatig" en "wel eens". Dit zijn subjectieve termen; er zit een gevoelswaarde aan die per persoon kan verschillen. Voor de vergelijking met de literatuur maakt het gebrek aan objectiviteit niet veel uit: uit de boeken en artikelen zijn voornamelijk suggestieve gegevens naar voren gekomen.

Dierenarts - Op geen van de bedrijven is het contact met de dierenarts zo intensief dat er sprake is van bedrijfsbegeleiding. Veterinaire hulp wordt alleen ingeroepen indien nodig, en dat is, althans voor de paarden in de loopstal, niet vaak. Uit wat de paardenhouders vertellen over de diergezondheid en de taken van de dierenarts op hun bedrijf, is op te maken dat vaccinatie, ontwormen en castratie de meest voorkomende medische handelingen zijn die worden uitgevoerd aan dieren gehouden in loopstallen. Behandeling van zieke of gewonde dieren is slechts incidenteel nodig. Het ziet er naar uit dat de gezondheid van paarden in loopstallen weinig te wensen over laat, en dat de taak van de dierenarts met name ligt in de preventie van ziekte.

3.4.2 Diergezondheid

Maagdarmworminfecties - Op 4 bedrijven zien de paardenhouders wel eens geringe verschijnselen van een maagdarmworminfectie aan de paarden. Op de andere bedrijven worden nooit klinische gevolgen van een wormbesmetting waargenomen. Waarschijnlijk draagt het regelmatig ontwormen hieraan in hoge mate bij.
Een paardenmesthoop vormt een zuurstofrijk milieu waarin micro-organismen zich thuis voelen; zij breken organische stoffen af, waarbij de nodige warmte geproduceerd wordt - de mest gaat broeien (Kolenbrander en de la Lande Cremer 1967). Naar mate de temperatuur verder oploopt wordt het milieu steeds ongunstiger; uiteindelijk sterven de micro-organismen af. Als een dergelijk proces zou plaatsvinden in het strooisel in loopstallen, zou dit voor ziekteverwekkende micro-organismen en wormeieren wel eens een minder goed milieu kunnen vormen om te overleven dan Pirkelmann, Schäfer en Schulz (1976) voorgeven. De vraag is echter óf de temperatuur hoog genoeg oploopt. Doordat de dieren voordurend over het stro-mestpakket lopen is het strooisel in loopstallen zuurstofarm; ook dan loopt de temperatuur op, maar niet zo heftig als in een zuurstofrijk milieu (Kolenbrander en de la Lande Cremer 1967).

Diarree - Het vóórkomen van diarree bij meerdere dieren tegelijk wordt door de paardenhouders gekoppeld aan het rantsoen. Niet geheel ten onrechte: een afwijkend rantsoen of een rantsoenswisseling is een bekende oorzaak van diarree bij paarden. En gezien het feit dat op alle bedrijven de paarden regelmatig ontwormd worden is het onwaarschijnlijk dat een diarree-uitbraak veroorzaakt wordt door worminfecties. Ook is het niet zo waarschijnlijk dat een Salmonella-infectie bij een hele groep dieren klinische verschijnselen geeft; de aandoening verloopt meestal subklinisch (Aandoeningen van het digestie-apparaat 1987).
Een worminfectie zou wel ten grondslag kunnen liggen aan individuele gevallen van diarree; bij het ontwormen van een groep dieren wordt er gemakkelijk één overgeslagen, waardoor een infectie klinisch manifest zou kunnen worden. De diagnose kan gesteld worden met behulp van mestonderzoek. Ook een Salmonella- of een andere bacteriële of virale infectie kan de oorzaak zijn van incidentele diarree.

Koliek - Koliek komt opvallend weinig voor in loopstallen. Dit zou kunnen betekenen dat de grote bewegingsvrijheid in loopstallen een gunstige invloed heeft op het functioneren van het maagdarmkanaal, zoals in 1.4.2 - Koliek al gesuggereerd werd. Ook een regelmatige voeropname (met name bij ad lib ruwvoerverstrekking) zou kunnen bijdragen aan een goed werkende spijsvertering. Een andere mogelijke verklaring is dat koliek wel regelmatig optreedt, maar dat dieren met kolieksymptomen niet opvallen in de groep, en de paardenhouders daardoor een deel van de gevallen missen.

Verkoudheden - In 1.4.2 - Verkoudheden wordt gesuggereerd dat in open loopstallen het optreden van luchtweginfecties niet voorkomen kan worden, maar dat de grote hoeveelheid frisse lucht die het paard er krijgt wel een gunstig effect heeft op de luchtwegen, en daarmee het herstel bevordert. Dit vermoeden wordt bevestigd door de bevinding dat op 8 bedrijven met een loopstal met vrije uitloop en/of een open front, waar regelmatig verkoudheden optreden, de verschijnselen altijd van tijdelijke aard zijn.
Op één na alle bedrijven waar zelden of nooit verkoudheden optreden hebben een loopstal met vrije uitloop en/of een open front. Misschien is het gunstige effect van de frisse lucht op de dieren hier zo groot, dat ze voldoende lokale en algemene weerstand hebben om luchtwegpathogenen geen kans te geven aan te slaan.
De bevinding dat luchtweginfecties ook op de bedrijven met loopstallen zonder uitloop en/of open front slechts korte tijd symptomen veroorzaken, kan betekenen dat het klimaat daar goed genoeg is om de dieren te laten afrekenen met hun belagers. Wellicht speelt het feit dat op de meeste van deze bedrijven de paarden regelmatig buiten de loopstal komen hierin ook een rol.

COPD - COPD komt volgens de paardenhouders nagenoeg niet voor in loopstallen. Het klimaat zou er, zoals hierboven al werd beschreven, een gunstige invloed kunnen hebben op de luchtwegen van de paarden. Wat een rol zou kunnen spelen in de lage incidentie van COPD in loopstallen, is het feit dat er veel jonge paarden in gehouden worden, en COPD komt met name bij wat oudere paarden voor (Tas 1998).

Droes - Hoewel op bedrijven waar droes voorkomt een aanzienlijk deel van de paarden ziek wordt, zijn de paardenhouders niet erg bang voor de infectie. Ze ondernemen over het algemeen geen pogingen om te voorkomen dat de aandoening zich door de stal verspreid, maar laten de dieren gewoon de infectie doormaken. Wel wordt de controle op de paarden verscherpt.

Hoefproblemen en mok - De literatuur (Aandoeningen van de huid 1990; Emery, Miller en Van Hoosen 1977; Hermans 1987; Pirkelmann, Schäfer en Schulz 1976) deed vermoeden dat loopstallen, en dan met name potstallen en loopstallen met drassige uitlopen, het ontstaan van hoefproblemen en mok in de hand zouden kunnen werken. Op eenderde van de bedrijven komt mok inderdaad voor in loopstal, maar dit is incidenteel en niet structureel. Hoefproblemen worden op nog minder bedrijven aangetroffen. Ook het vóórkomen hiervan is sporadisch, en geen schering en inslag. Voor de incidentie van hoefproblemen en mok en geldt, net als voor koliek, dat deze hoger zou kunnen zijn dan de paardenhouders aangeven; ze kunnen dieren met één van de aandoeningen gemakkelijk over het hoofd zien. Regelmatige controle van de ondervoeten van de paarden in de loopstal lijkt zinvol, ook met oog op de hoefslijtage die optreedt door het lopen over de verharde stalvloer of uitloop.

3.4.3 Preventieve maatregelen

Vaccinatie - De besmettelijkheid van influenza en de gevoeligheid van het paard voor tetanus in ogenschouw genomen, lijkt het verstandig paarden er tegen te vaccineren. En zeker paarden in loopstallen; het risico van verspreiding is in een loopstal waarschijnlijk zeer groot door het contact dat de dieren er met elkaar hebben, en potstallen zouden voor de sporen van de tetanusverwekker een gunstig overlevingsklimaat vormen (Pirkelmann, Schäfer en Schulz 1976). Op 21 van de bezochte bedrijven neemt men dan ook het zekere voor het onzekere, en worden de paarden ingeënt tegen tetanus en influenza. Enkele paardenhouders laten de dieren in de loopstal ook nog vaccineren tegen EHV. Misschien hopen zij daarmee verspreiding van het virus, en daarmee abortus bij de drachtige merries te voorkomen, of een uitbraak van de neurologische vorm van rhinopneumonie te verhinderen. Of het vaccin dit ook werkelijk kan is echter ten zeerste de vraag (Sloet, Van Maanen en Binkhorst 1995).

Insectenbestrijding - Het aantal bedrijven dat aan insecten bestrijdt in de loopstal is niet erg groot. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat insecten voor erg veel overlast zorgen. Dit heeft alles te maken met het feit dat op de meeste bedrijven de paarden alleen 's winters in de loopstal staan. Maar misschien valt ook de hoeveelheid ammoniak die geproduceerd wordt in stal wel mee, en worden er daardoor minder vliegen aangetrokken Pirkelmann, Schäfer en Schulz (1976) ons laten geloven.

Veulenen - Zoals al eerder al vermeld werd (zie 2.4.3 - Veulenen en 3.2.2 - Gebruiksdoel) valt de zoogperiode op de meeste bedrijven met fokmerries in loopstallen samen met het weideseizoen, en veulenen de merries daarom niet in de loopstal. Maar voor de paardenhouders speelt ook hygiëne een rol in de keuze de merries elders te laten veulenen. Zij lijken het daarmee eens te zijn met de literatuur (Veulenziekten 1994; Voortplanting paard 1980), die doet vermoeden dat vanuit het oogpunt van hygiëne de loopstal niet de ideale plek is voor een veulen om geboren te worden, en voor een merrie om te veulenen. Een andere reden om merries in boxen of het weiland te laten veulenen is de veiligheid van het pasgeboren veulen. In een loopstal zou het bijvoorbeeld in het voerhek beklemd kunnen raken, of door andere merries verwond kunnen worden. De angst hiervoor is niet geheel ongegrond; op één van de bedrijven waar de merries wel in de loopstal veulenen is er wel eens een veulentje doodgeslagen door één van de merries uit de groep.

Isolatie & boxrust - Op alle 23 bedrijven is een mogelijkheid aanwezig om paarden boxrust te geven of te isoleren. Dit laatste kan wenselijk zijn bij ziekte-uitbraken (Brazil 1995); het nauwe contact tussen paarden in loopstallen maakt de kans op overdracht van kiemen immers groot.
Er is echter ook een argument op grond waarvan isolatie van paarden in loopstallen minder wenselijk is, namelijk de rangordeverstoring. Als een paard uit de groep wordt gehaald, zal de rangorde verstoord worden. Aanvankelijk levert dit misschien weinig onrust op, maar als het paard wordt teruggeplaatst zouden vechtpartijen kunnen optreden, met alle gevolgen van dien.

Reiniging & desinfectie - De reiniging die vooraf hoort te gaan aan de desinfectie van een stal is een arbeidsintensieve en tijdrovende klus, maar wel van het grootste belang; zelfs van het beste desinfectans kan niet verwacht worden dat het in een zeer vuile omgeving effectief is (Dwyer 1992). Op 90% van de bezochte bedrijven wordt de loopstal één of meerdere keren per jaar, maar in ieder geval op een gezet tijdstip schoongemaakt. Op iets meer dan de helft van deze bedrijven wordt de reiniging gevolgd door desinfectie. Dit lijkt, gezien de grote hoeveelheid organisch materiaal die zich gedurende de stalperiode ophoopt in de loopstal, een verstandige keuze. Hoe minder spleten en kieren er in de stal zijn, en hoe meer niet-poreuze materialen gebruikt zijn voor de constructie van vloeren en wanden, een hoe beter reiniging en desinfectie mogelijk is (Dwyer 1992).

« vorige | volgende »