De zoötechnische aspecten van loopstallen voor paarden

3.5 En verder...


3.5.1 Veiligheid

Bezeren - Het voerhek blijkt in de praktijk het belangrijkste object in de loopstal te zijn waaraan de paarden zich meer of minder ernstig kunnen bezeren. Met name jonge dieren kunnen hun hoofd en hals tussen de spijlen door vlechten en er met hun achterhand in blijven steken als ze proberen er doorheen te klimmen. Aan een te laag voerhek stoten de paarden snel hun hoofd.
Een maatregel die door een aantal paardenhouders genomen is tegen het "vlechten" is het aanbrengen van planken in het voerhek, om de andere opening. Een nadeel van deze oplossing zou kunnen zijn dat het voerhek hierdoor minder "doorzichtig" wordt; de paarden zijn niet meer in één oogopslag te controleren. Als in plaats van planken spijlen worden gebruikt, zal dit laatste wel meevallen.
De spijlafstand in het voerhek zou zo moeten zijn, dat de paarden wel gemakkelijk hun hoofd, maar niet de rest van hun lichaam er door kunnen steken. De beste manier om dit laatste te voorkomen lijkt te zijn het aanpassen van de spijlafstand aan de leeftijd (lees: grootte) van de paarden. Dat kan met verstelbare spijlen, een mogelijkheid die in de praktijk niet erg populair is. Een alternatief is het plaatsen van voerhekken met verschillende spijlafstanden in verschillende vakken. Hiermee boet de inrichting van de loopstal wel in aan flexibiliteit; dat zou de reden kunnen zijn dat ook deze oplossing niet vaak toegepast wordt.
Ook met een horizontale buis of plank langs het voerhek, op een hoogte waar de dieren niet onderdoor kunnen, kan voorkomen worden dat paarden door het voerhek proberen te klimmen. Het nadeel van zo'n dwarsbalk is dat de paarden er gemakkelijk hun hoofd aan stoten, net als aan een te laag voerhek. De meest gangbare hoogte voor voerhekken is 2m of meer, gemeten vanaf het voerpad. Ook een voerhek dat hoog genoeg is wordt, naarmate het stropakket in stal dikker wordt, relatief steeds lager. Daarom is op meer dan de helft van de bedrijven de stalvloer iets lager gelegd dan het voerpad; dat voorkomt tevens dat vocht uit de potstalbodem onder het voerhek door in het voer loopt.

Paarden - De paardenhouders zijn zich bewust van de gevolgen die verstoring van de rangorde binnen een groep paarden kan hebben. Ze zijn dan ook over het algemeen terughoudend in het toevoegen van nieuwe paarden aan een bestaande groep. Ernstig letsel ten gevolge van vechtpartijen treedt vrijwel nooit op, waarschijnlijk mede door de voorzichtigheid van de paardenhouders.

3.5.2 Ruimtegebruik in loopstallen met uitloop

Binnen of buiten - Het ruimtegebruik van paarden in loopstallen met uitloop in de praktijk komt niet geheel overeen met wat Piotrowski (1983) daarover schreef. Hij zag dat zijn twee pony's zich onder alle weersomstandigheden in de uitloop begaven; de meeste paardenhouders zien hun dieren daarentegen bij regen en harde wind de stal opzoeken. En er zijn ook groepen paarden die juist bij warm, zonnig weer beschutting zoeken in de stal.

Liggen - Een andere bevinding van Piotrowski (1983) was dat de paarden de stal gebruikten om te liggen. Op ongeveer tweederde van de bedrijven met paarden in loopstallen met uitloop wordt dit ook gevonden. Op de overige bedrijven kiezen de dieren voor de uitloop, of is de ligplaats afhankelijk van de weersomstandigheden.

Mesten - Of de paarden de meeste mest in de uitloop of in het stalgedeelte laten vallen verschilt van bedrijf tot bedrijf, en binnen een bedrijf soms nog van groep tot groep. Dit is niet geheel onverwacht; ook de bevindingen van Piotrowski (1983) en Knaap en Bouwman (1992) ten aanzien van de favoriete mestplaats stonden loodrecht op elkaar.

Representatief - De bevindingen ten aanzien van het ruimtegebruik van paarden in loopstallen met uitloop in de praktijk en de literatuur zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. In het onderzoek van Piotrowski (1983) is nauwkeurig geregistreerd waar de paarden zich op elk moment bevonden, wat ze daar deden en waar de mesthopen zich bevonden. De praktijkgegevens zijn echter niet meer dan de indruk van de paardenhouder. En die heeft natuurlijk niet 24 uur per dag de tijd om naar de paarden in de loopstal te kijken. Ook zijn er in de praktijk verschillen tussen de bedrijven in ras en leeftijd van de paarden, in groepsgrootte, in stalinrichting (stal- en uitloopbodem!) en in de lengte van de stalperiode, terwijl Piotrowski (1983) slechts naar twee pony’s in één stal gedurende een kort deel van het jaar heeft gekeken. Zowel de literatuur- als de praktijkgegevens zijn niet representatief genoeg om een betrouwbare uitspraak over het ruimtegebruik van paarden in loopstallen te doen.
Op basis van de praktijkgegevens ziet het er naar uit dat het liggedrag van paarden in loopstallen met uitloop beïnvloed wordt door de bodem van het stalgedeelte en de uitloop, en dat het mestgedrag nogal willekeurig is.

3.5.3 Besparen

Gemak dient de mens - De literatuur (Knaap en Bouwman 1992; Paardenhouderij praktisch bekeken 1986; Piotrowski 1983) gaf aan dat huisvesting van paarden in loopstallen voor de eigenaar/verzorger arbeids- en tijdsbesparend is. En zo wordt het in de praktijk ook ervaren. Vooral het uitmesten en het voeren kosten weinig tijd en moeite. Op een aantal bedrijven zijn zelfs speciale voozieningen getroffen om het onderhouden van de paarden nog gemakkelijker te maken.

Kosten - Iets meer dan 80% van de paardenhouders is nogal te spreken over het kostensparende karakter van de loopstal. Waar Piotrowski (1983) en Knaap en Bouwman (1992) echter aangeven dat dit met name te danken is aan het gebouw, ervaren de paardenhouders vooral de arbeidskosten als laag.

« vorige | volgende »