Haarkleur en kleurvererving bij IJslanders

Nu kunnen bruinen en vossen, en in mindere mate zwarte paarden, in allerlei schakeringen voorkomen. Vaak wordt de tint van een paard zelfs betrokken in de aanduiding van zijn kleur; zo kom je in paardenwereld voor vossen bijvoorbeeld de termen roodvos, donkervos, koffievos, zweetvos, koolvos, goudvos en leemvos tegen, voor bruinen de aanduidingen kastanjebruin, donkerbruin, zwartbruin, goudbruin en lichtbruin, en voor zwarte paarden gitzwart, vaalzwart en zomerzwart. Daarnaast hebben paarden op hun lichaam vaak gebieden met een lichtere of juist donkerdere kleur, en wisselt hun kleur met de seizoenen.

Er zijn verschillende genetische factoren die de tint van een paard beïnvloeden; één daarvan wordt in de Amerikaanse literatuur aangeduid als shade. Dit is een ingewikkeld, multifactorieel genetisch mechanisme dat als een traploze schakelaar tussen licht en donker werkt. Een andere factor, die met name voor bruinen en vossen van belang is, is de aanwezigheid van zwarte haren in de vacht die als een deken over het paard liggen en het paard van boven donkerder maken dan van onderen. In Amerika noemt men dit sooty (beroet) of smutty (vuil). Het sooty-effect kan zó uitgebreid zijn, dat een bruin of een vos bijna zwart lijkt; de "originele" kleur is dan alleen nog zichtbaar in de flank, achter de ellebogen, aan de binnenzijde van de benen, en in een band van de oren naar de onderkaak. Een dergelijk dier noemt men ook wel zwartbruin.

De genetica achter het sooty-effect is nog onzeker. Waarschijnlijk berust het bij dieren met zwarte points op een ander mechanisme dan dat bij dieren met niet-zwarte points. Een mogelijkheid is dat bij bruinen een brown-allel op het Extension-locus (EB) een rol speelt, dat qua dominantie boven E+ staat. AA—EB is dan zwartbruin, en AA—E+ "gewoon" bruin. Ook is geopperd dat er een dominant black-allel op het Extension-locus zou zijn (ED), dat het paard zwart (of bijna zwart) maakt, ongeacht het Agouti-type. ED zou dominant zijn over EB. Tenslotte zouden allelen op het Agouti-locus nog een rol kunnen spelen.

Wat naar alle waarschijnlijkheid in ieder geval op het Agouti-locus berust zijn de twee subtypen van de kleur bruin, waarbij bij het ene het zwart aan de benen tot boven de voorknieën en hakken reikt, en bij het andere de benen zwart zijn tot in de kootholte of op de kogel, en op de pijp geleidelijk bruiner worden. Aan dit laatste subtype zou een dominant allel ten grondslag liggen dat met A+ wordt aangeduid, omdat men veronderstelt dat dit het meest oorspronkelijke, "wilde" allel is. Het zou dominant zijn over AA. Het Nederlands kent geen aparte benamingen voor de twee subtypen van de kleur bruin.

Een kleurkenmerk waarvoor in het Nederlands wel terminologie bestaat, maar dat bij het benoemen van een kleur doorgaans niet vermeld wordt, is de aanwezigheid van lichter haar op de snoet (kopersnuit, meelsnuit), rond de ogen, onder aan de buik (reebuik), in de flanken, achter de ellebogen en aan de binnenzijde van de benen. Dit effect kan in uitbreiding variëren van nauwelijks zichtbaar tot zeer uitgebreid. Het wordt veroorzaakt door één dominant gen, aangeduid met Pa+, afgeleid van het Spaanse Pangaré. Het recessieve allel is Panp (non-pangaré).

Een ander interessant verschijnsel is de kleurvariatie in het behang van vossen. Dat kan dezelfde oranjerode kleur hebben als de vacht, maar kan ook donkerder (tot bijna zwart aan toe) of juist lichter (tot bijna wit aan toe) zijn. Hoewel er wel vermoedens waren dat flaxen berust op een recessief gen Ff, genoemd naar de Engelse term flaxen voor een vos met zeer lichte manen en staart, neemt men tegenwoordig aan dat aan de variatie in maan- en staartkleur van vossen een polygeen mechanisme ten grondslag ligt.

« vorige | volgende »