De zoötechnische aspecten van loopstallen voor paarden

1.3 Voeren in loopstallen

Dominantie en ondergeschiktheid, en in sterkere mate tolerantie en intolerantie van paarden ten opzichte van elkaar, beïnvloeden het voeropnamegedrag sterk (Kolter 1984). Het maakt het voeren in loopstallen tot een verhaal apart. Hieronder worden verschillende voersystemen beschreven, alle met hetzelfde doel: zorgen dat ieder paard krijgt wat het toekomt, het liefst zonder voedernijd en risico op verwonding.

1.3.1 Ruwvoer

Voerhek - Het voeren van ruwvoer kan gebeuren aan een voerhek. De voorwand van de stal kan hiertoe dienst doen. De wand dient dan vanaf 40-50cm vanaf de vloer uit verticale spijlen te bestaan. Deze kunnen het best met een tussenruimte van 35cm bevestigd worden (Paardenhouderij praktisch bekeken 1986). Het is ook mogelijk de spijlen zo te bevestigen, dat ze in horizontale richting verschoven kunnen worden. De spijlafstand kan dan aan de paarden worden aangepast (Knaap en Bouwman 1992). De ruimte onder de spijlen, de kantplank, dient gesloten te zijn om te voorkomen dat de dieren het voer de stal in trekken (Paardenhouderij praktisch bekeken 1986). Een andere manier om een voerhek te maken (Pirkelmann, Schäfer en Schulz 1976) is het aanbrengen van een 1,0-1,4m hoog schot waarin uitsparingen zijn gemaakt voor de paardenhalzen (afb. 1.5). Het voerhek moet aan alle paarden van de groep gelijktijdig plaats bieden. Per dier is, afhankelijk van leeftijd en ras, een breedte van 60-80cm nodig.

Afb. 1.5 Zo zou een voerhek er uit kunnen zien

Alternatieven - Ruwvoer kan ook gevoerd worden uit een ruif (Maton 1976) of uit een bak in de stal (Paardenhouderij praktisch bekeken 1986).

Voorraadsvoedering - Een andere manier om ruwvoer te verstrekken is de voorraadsvoedering, waarbij een ruif gevuld wordt met een hoeveelheid voer die genoeg is voor ongeveer 3 dagen. De voorzijde van de ruif is opgehangen aan rails en fungeert als voerhek. Tijdens het eten duwen de paarden het pendelende hek tegen de nog resterende voorraad. Ook hier kan het hek bestaan uit tralies (Piotrowski 1988) of uit een schot met uitsparingen (Fleege 1990). De ruimte voor de ruif kan verdeeld worden in voederstanden.

Beschikbaarheid - Ruwvoer wordt in loopstallen veelal ad libitum gevoerd. Fleege (1990) heeft gevonden dat de opname zich hierbij verdeelt over 24 uur. Dit komt overeen met de situatie in het weiland, waarin de paarden zowel overdag als 's nachts grazen (Waring 1983). Bij het rolruifsysteem kan de voeropnametijd beperkt worden door het traliewerk of de uitsparingen op gezette tijden af te sluiten; de dieren kunnen dan niet bij het voer komen. Een andere methode is het aanbrengen van een traliewerk over de voorraad (afb. 1.6). De paarden hebben hierbij wel de hele dag toegang tot het voer, maar door de mechanische belemmering verloopt de opname minder snel. Opvallend is dat het aantal uitingen van agressie tussen de paarden (verdringen, dreigen, bijten, slaan) bij ad lib voedering hoger ligt dan bij beperkte beschikbaarheid van het voer. Het laagst was de agressie bij beperking van de opnametijd (Fleege 1990). Een verklaring hiervoor geeft de auteur niet.

Afb. 1.6 De rolruif is een voerhek dat aan rails hangt; de snelheid van ruwvoervoeropname kan beperkt worden door het aanbrengen van traliewerk

1.3.2 Krachtvoer

Voerbak - Krachtvoer kan worden verstrekt uit voerbakken die aan de stalvoorwand zijn bevestigd; er dient dan een bak per paard te zijn (Paardenhouderij praktisch bekeken 1986). Een andere mogelijkheid is het monteren van krachtvoerbakjes aan het voerhek (Knaap en Bouwman 1992). Tijdens de krachtvoeropname kan men de paarden aanbinden aan de voerbak (Maton 1976).

Voederstanden - Met behulp van wegdraaibare latierbomen kan de ruimte aan de voerbak op eenvoudige wijze in voederstanden verdeeld worden (Maton 1976); de paarden staan zo min of meer gescheiden van elkaar te eten.
Pirkelmann, Schäfer en Schulz (1976) proberen te voorkomen dat paarden elkaar tijdens de krachtvoeropname bijten en slaan door ruimtes van ongeveer 70 cm breed te maken, gescheiden door dichte schotten. Een verzorger kan hierbij vanaf de voergang met een hendel de achterzijde van de stands sluiten, zodat de paarden er niet door stalgenoten uit gejaagd worden.

Krachtvoerstation - Een stap verder gaat de installatie van een krachtvoerstation. Hierbij kunnen de paarden, in tegenstelling tot bij bovengenoemde systemen, zelf bepalen wanneer zij een portie krachtvoer gaan ophalen. De dieren krijgen een halsband met een zendertje om. Dat geeft een signaal af naar een computer als het paard zich meldt bij het station. De computer berekent dan op hoeveel voer het dier nog recht heeft, en stuurt een krachtvoerautomaat aan. Die werpt het voer, meestal in kleine porties, in de voerbak. Voor ranglage dieren is het gunstig als het krachtvoerstation een stand met dichte zijwanden en een automatisch sluitende achterzijde is. Zij kunnen dan niet door ranghoge dieren bij hun voer vandaan gejaagd worden, en ongestoord hun portie voer opnemen (Pirkelmann 1990).

Afb. 1.8 Een computergestuurd voerstation

Combinatie - De krachtvoerverstrekking kan ook gecombineerd worden met die van ruwvoer, door aan de binnenzijde van de rolruif voerbakken te bevestigen. Ieder paard krijgt een eigen plek aan de ruif toegewezen, die alleen door hem geopend kan worden met behulp van een zendertje om de hals. Het dier kan dan zowel bij het ruw- als het krachtvoer. De aansturing van de krachtvoerbak verloopt hierbij hetzelfde als bij het krachtvoerstation (Fleege 1990; Piotrowski 1988). Op het Proefbedrijf Paarden te Lelystad wordt een dergelijk systeem gebruikt voor enters en twenters, echter alleen voor onderzoeksdoeleinden. Men acht daar voor de gewone paardenhouder de investering niet rendabel (Anneveld 1995).

Bijvoeren - Pirkelmann, Schäfer en Schulz (1976) geven twee manieren aan waarop veulens in een loopstal kunnen worden bijgevoerd met krachtvoer. De eerste is het ophangen van voerbakken waarvan de morsstangen zo dicht bij elkaar bevestigd zijn, dat het veulen zijn snoet er tussendoor kan steken, maar de merrie niet. Omdat de merrie heel onrustig zal worden als zij het krachtvoer ziet, maar er niet bij kan, is het beter om een apart veulendeel in de stal te maken. In de doorgang naar het veulendeel wordt op een hoogte van 90-110cm een stang bevestigd, die verbonden wordt met schrikdraad. Een veulen kan hier onderdoor; de merrie echter niet.

1.3.3 Drinkwater

Voorziening - In drinkwater kan voorzien worden met behulp van automatische drinkbakjes, minstens 1, maar liever 2 per stal (Paardenhouderij praktisch bekeken 1986). Maton (1976) geeft aan dat per 5 paarden 1 drinkbak opgehangen moet worden. Om bevriezing te voorkomen kunnen de drinkbakken elektrisch verwarmd worden.

Plaats - In het algemeen wordt aangegeven dat de drinkplaats in een paardenstal een eindje van de voerplaats verwijderd moet zijn (Smith 1967; Houghton Brown en Powell-Smith 1994), om te voorkomen dat het paard iedere hap voer in het drinkwater gaat "soppen", en daardoor spijsverteringsproblemen krijgt (Pirkelmann, Schäfer en Schulz 1976). In een open loopstal kunnen, ter bevordering van de beweging, de bakjes in de uitloop geplaatst worden, ver van eet- en ligplaats (Piotrowski 1988).

« vorige | volgende »